Lessen
Aantal vragen: 20
Goed: 0
Fout: 0

inpolderen:

  • Land maken door (een deel van) een meer of zee droog te maken en er dijken omheen te leggen.
  • Bouwsels om het water tegen te houden of de waterstand te regelen, bijvoorbeeld dijken.
  • Onderhandelen tot er een besluit valt waar iedereen tevreden mee is.

plat:

  • Met dialect, of met een accent waaraan je kunt horen uit welke streek iemand komt.
  • Bouwsels om het water tegen te houden of de waterstand te regelen, bijvoorbeeld dijken.
  • De hoogte van het zeewater.

typisch:

  • Bouwsels om het water tegen te houden of de waterstand te regelen, bijvoorbeeld dijken.
  • Waaraan je iets of iemand meteen herkent.
  • Speciaal bij iemand of iets passend.

chauvinistisch:

  • Overdreven trots op je vaderland.
  • Verlangend naar vroeger.
  • De kleren die mensen in een bepaalde streek of in een bepaald land dragen.

opmerkelijk:

  • Speciaal bij iemand of iets passend.
  • Opvallend, aandacht vragend.
  • Dit zeg je van mensen of dingen die een goed beeld geven van de groep waar ze bij horen.

de moedertaal:

  • De aanblik die een bepaald stuk land biedt, bijvoorbeeld heuvelachtig.
  • De taal die je het eerst hebt geleerd (van je ouders).
  • Overdreven trots op je vaderland.

de klederdracht:

  • De aanblik die een bepaald stuk land biedt, bijvoorbeeld heuvelachtig.
  • Onderhandelen tot er een besluit valt waar iedereen tevreden mee is.
  • De kleren die mensen in een bepaalde streek of in een bepaald land dragen.

de zeespiegel:

  • Waaraan je iets of iemand meteen herkent.
  • Speciaal bij iemand of iets passend.
  • De hoogte van het zeewater.

oer-Hollands:

  • Waaraan je iets of iemand meteen herkent.
  • Heel erg Nederlands.
  • De aanblik die een bepaald stuk land biedt, bijvoorbeeld heuvelachtig.

representatief:

  • De taal die je het eerst hebt geleerd (van je ouders).
  • Dit zeg je van mensen of dingen die een goed beeld geven van de groep waar ze bij horen.
  • De hoogte van het zeewater.

het vaderland:

  • Bouwsels om het water tegen te houden of de waterstand te regelen, bijvoorbeeld dijken.
  • Het land waarin je geboren bent.
  • Waaraan je iets of iemand meteen herkent.

de streektaal:

  • Met dialect, of met een accent waaraan je kunt horen uit welke streek iemand komt.
  • Het dialect.
  • Speciaal bij iemand of iets passend.

nostalgisch:

  • Verlangend naar vroeger.
  • De aanblik die een bepaald stuk land biedt, bijvoorbeeld heuvelachtig.
  • Heel erg Nederlands.

karakteristiek:

  • De hoogte van het zeewater.
  • Een besluit of oplossing waarbij beide partijen een beetje toegeven.
  • Waaraan je iets of iemand meteen herkent.

het landschap:

  • De hoogte van het zeewater.
  • Heel erg Nederlands.
  • De aanblik die een bepaald stuk land biedt, bijvoorbeeld heuvelachtig.

het compromis:

  • Waaraan je iets of iemand meteen herkent.
  • Bouwsels om het water tegen te houden of de waterstand te regelen, bijvoorbeeld dijken.
  • Een besluit of oplossing waarbij beide partijen een beetje toegeven.

de waterwerken:

  • Bouwsels om het water tegen te houden of de waterstand te regelen, bijvoorbeeld dijken.
  • Speciaal bij iemand of iets passend.
  • De hoogte van het zeewater.

onderhandelen:

  • Overdreven trots op je vaderland.
  • De taal die je het eerst hebt geleerd (van je ouders).
  • Over iets praten en proberen het eens te worden.

polderen:

  • Land maken door (een deel van) een meer of zee droog te maken en er dijken omheen te leggen.
  • Heel erg Nederlands.
  • Onderhandelen tot er een besluit valt waar iedereen tevreden mee is.

het Standaard- nederlands:

  • De hoogte van het zeewater.
  • Het officiĆ«le woord voor de Nederlandse taal.
  • Het dialect.